Naam |
Mol (Talpa europaea).
|
Lichaam |
Kort, dik en cilindervormig.
|
Lengte van het lichaam |
10 tot 15 cm, plus 2 tot 3 cm voor de staart.
|
Gewicht |
80 tot 130 gram.
|
Kop |
Kegelvormig, kleine nek, snuit met twee neusgaten.
|
Snorharen |
Dik, helpen de mol om zich te oriënteren.
|
Ogen |
Heel klein en slecht ontwikkeld.
|
Oren |
Ze zijn niet zichtbaar, maar de trommelvliezen kunnen het kleinste geluid waarnemen.
|
Reukzin |
Heel fijn. Zijn gehoor en tastzin maken zijn bijna blindheid helemaal goed.
|
Tanden |
44, 22 in elke kaak (de mol heeft dezelfde spitse tanden als de andere insecteneters).
|
Poten |
De voorpoten zijn kort en stevig. Ze eindigen met een soort grote en vlakke hand, met vingers en goed ontwikkelde nagels. Perfect geschikt om tunnels te graven. De achterpoten zijn langer maar minder sterk. Ze dienen vooral om zich voort te bewegen.
|
Vacht |
Korte haren, dik en zacht. Maakt het de mol gemakkelijk om zich in de tunnel voort te bewegen.
|
Kleur |
Van donkergrijs tot zwart, blauwzwart.
|
Levensverwachting |
3 tot 4 jaar.
|
Duur van de dracht |
ongeveer 4 weken.
|
Aantal jongen per worp |
Tussen 4 en 8.
|
Bijzonderheid |
De mol is erg vraatzuchtig: hij eet ongeveer elke dag zijn lichaamsgewicht aan voedsel. |